Schrijver Richard Osinga: ‘Geld is uiteindelijk ook een soort dwaallicht’

Als Richard Osinga (52) ’s ochtends in Amersfoort in de trein stapt, begint zijn baan als schrijver. Hij weet wat hem te doen staat, het denkwerk is al verricht, nu levert hij. Meteen verder waar hij gebleven was, meteen gefocust. Er is geen tijd voor lummelen, uit het raam staren of bij een zin blijven hangen. Hij weet: ik heb een halfuur de tijd.

Want aangekomen in Amsterdam is het tijd voor zijn andere baan. Richard Osinga werkt bij een psychologisch adviesbureau, dat mensen assessments laat doen om te kijken of ze geschikt zijn voor een bepaalde zakelijke rol. Hij werkt als productmanager, zijn taak is optimalisatie: als je een heleboel van die assessments hebt, kun je dan op basis daarvan zeggen welke mensen goed samen zouden kunnen werken? Vallen er patronen te herkennen?

En aan het einde van de dag is Richard Osinga weer een halfuur schrijver. Het leidde dit voorjaar tot zijn zevende roman, Munt, die zich concentreert rond een eeuwenoude Afrikaanse munt, een archeologische vondst die de levens van drie mensen volledig op z’n kop zet. Munt is „meeslepend verteld, briljant opgebouwd”, oordeelde de jury van de Boekenbon Literatuurprijs 2023, de grote literatuurprijs (50.000 euro) waarvoor Osinga een van de vijf kanshebbers is. Aanstaande donderdag wordt de winnaar bekend.


Lees ook
de recensie van Munt

Een eeuwenoude munt die ieders leven zou kunnen veranderen

„Die afwisseling, dat schakelen – ik ben eraan gewend en ik heb eigenlijk ook niet veel meer tijd nodig”, zegt Osinga, op een vrije middag thuis in Amersfoort. „Ik vraag me weleens af hoeveel andere schrijvers, die geen andere baan hebben, effectief aan het schrijven zijn? Volgens mij is het bij de Boekenbonprijs het idee dat je je met het prijzengeld een jaar lang alleen aan het schrijven moet kunnen wijden. Maar ik weet niet of ik dat zou kunnen.” Met een lach: „Schrijf dat maar niet op, want dan geven ze ’m me niet.”

Maar serieus: „Het is goed om niet alleen in afzondering te werken. Als je geen boeken over schrijvers wilt schrijven, is het fijn om input te hebben uit de rest van de wereld, waar je een vergadering bijwoont en andersoortige mensen ontmoet. Dat zit voor mij in kleine dingen, zoals dat ik gemakkelijk om hulp kon vragen aan een arts, omdat ik bij een zorg-start-up werkte en in mijn vorige roman Arc schreef over virussen. Maar bovendien word je automatisch met heel verschillende perspectieven geconfronteerd.”

Osinga is een schrijver van vele perspectieven. Elke keer schrijft hij een heel ander boek, en binnen zijn boek schakelt hij ook nog vaak tussen verschillende personages, verhalen en plekken. Hij debuteerde in 2003 met een boek over een jonge diplomaat, Wie de rechtvaardigen zoekt (2019) bestond uit 36 samenhangende verhalen, het sciencefictionachtige Arc (2021) dreef op het idee van een virus dat herinneringen zou kunnen overbrengen en in Munt gaat het om een Congolese toeristengids, een Chinese winkelbediende en een Nederlandse onderzoeker.

Hij heeft zelf ook wel een „springerig” karakter, zegt hij – en een weelderige reeks levens en carrières achter de rug. Hij studeerde economie, én letteren, vakken bij Frans en Arabisch en hij studeerde een halfjaar in Rabat. Hij werkte voor Buitenlandse Zaken, op de ambassades in Algerije en Senegal, ontwikkelde met zijn broers een technologische start-up die miljoeneninvesteringen in Silicon Valley ophaalde. Zijn interesse voor iets nieuws is snel gewekt. „Ik wist als kind absoluut niet wat ik later wilde worden, en nu nog steeds niet, eigenlijk. Maar mijn interesse is breed. Bijna alles wat ik lees, staat nu in functie van het boek waaraan ik werk, en dat neem ik dan wel ruim. Voor Munt verdiepte ik me in Chinese poëzie en de vroege landbouwsamenlevingen, bijvoorbeeld.”

Foto Bram Petraeus

Is dat de rol die schrijven in je leven speelt: een manier om al je interesses te botvieren?

„Deels is dat het. Maar uiteindelijk is het een manier om een soort verdieping te zoeken, en ook wel betekenis.”

Begint een boek dan met een vraag naar betekenis?

„Het begint simpeler, denk ik, met een ambitie, met een plannetje. Met Munt leek het me leuk om een puzzel in de tijd maken, dus waar je als lezer een beetje moet puzzelen op hoe het tijdsverloop in elkaar zit. Dus dat begon in feite met de structuur. Daar heb ik een onderwerp bij gezocht: archeologie, want dat draait natuurlijk eigenlijk over het oplossen van een puzzel in de tijd. En ik vond het idee dat bepaalde natuurvolkeren een andere omgang met de tijd hebben heel interessant. Zo kwam ik iets op het spoor in Congo, en op een bestaand Belgisch onderzoek naar de verspreiding van de Bantoe-talen, vele eeuwen geleden, en wat je daarover kunt afleiden over de loop van de geschiedenis.”

Wacht even: het begon met een puzzel met de tijd. Wat trok je daarin aan?

„Als je in een roman speelt met het tijdsverloop, kun je onze ideeën over tijd ter discussie stellen. Als ik het goed begrepen heb, is er vanuit natuurkundig perspectief niet echt te zeggen welke kant de tijd op gaat. Dan is de vraag: in hoeverre komt het besef van tijd dan voort uit onszelf?”

Maken wij de tijd?

„Nou, dat durf ik niet te beweren. Ik zit ook vast in de westerse cultuur waar we de tijd lineair beleven, waar gisteren en vandaag en morgen duidelijke betekenissen hebben. Maar ik las bijvoorbeeld over de Trobrianders, een natuurvolk dat leeft op eilanden nabij Papoea Nieuw-Guinea, over wie wel wordt gezegd dat ze geen besef van tijd hebben. Ik begreep het zo: voor het varken dat ze vandaag zien, gebruiken ze een ander woord dan voor het varken dat ze gisteren zagen – alsof het twee verschillende dieren zijn. Ik kan me dat moeilijk voorstellen: dat je constanten ziet in de tijd, lijkt me een essentieel deel van ons zelfidee. Ons zelfbewustzijn hangt samen met ons tijdsbesef. Maar ik vond het wel een interessant perspectief, omdat je je ook kunt afvragen: voel jij je nog dezelfde persoon als die je tien jaar geleden was? Niet helemaal, toch? Voor de Richard die als kind koekjes pikte, voel ik me niet honderd procent verantwoordelijk.”

We zijn goed in doelen stellen. Het lijkt alsof we dat nodig hebben om gelukkig te zijn: een doel, een ambitie

Hoe dat tijdsbesef een rol speelt in Munt: de westerse archeologen komen naar Congo om de herkomst van een gevonden munt te onderzoeken, en belanden in het leefgebied van de Efe, een volk van jagers-verzamelaars. „Die hebben ook zo’n ander tijdsidee. Zonder hun levens te romantiseren, want ze zitten wel op het bestaansminimum, zou je de vraag kunnen stellen of wij in onze ontwikkelde westerse wereld er echt op vooruitgegaan zijn.”

Wat leerde je dan van de Efe?

„Ik leerde in eerste instantie van The Dawn of Everything, het boek van David Graeber en David Wengrow over het ontstaan van agrarische samenlevingen, dat de geschiedenis niet per se in één vaste, onomkeerbare richting verloopt. Het klassieke verhaal, dat we vooruitgang noemen, is: eerst zijn er jagers-verzamelaars en als mensen zich ergens langere tijd vestigen, landbouw ontwikkelen, ontstaat er overproductie en kun je mannetjes apart zetten die andere functies vervullen, er ontstaat specialisatie, een leger. Graeber en Wengrow presenteren voorbeelden die dat beeld onderuithalen: het had ook anders gekund. Wat zij ook noemen: dat we tegenwoordig een groter deel van onze tijd aan werk lijken te besteden dan de jagers en verzamelaars deden. De levensverwachting is toegenomen, we zijn rijker dan ooit, maar we moeten daarvoor wel heel hard werken. Je ziet ook dat veel mensen er stress van hebben. Dan vraag ik me af: was dat nou wel zo’n goed idee?”

Foto Bram Petraeus

Is dat de vraag naar verdieping en betekenis waarnaar je op zoek bent?

„Ja: wat is het plan? Wat willen we eigenlijk, waar leven we voor? Ik heb economie gestudeerd, en de economische wetenschap heeft wel een antwoord. Die gaat ervan uit dat we zo veel mogelijk willen produceren. Optimalisatie lukt steeds beter, maar het lijkt wel alsof we, omdat dat toevallig goed meetbaar is, alleen maar daarvoor leven. Voor de rest weten we het niet.”

Voor de rest weten we niet wat ons leven zin geeft?

„We zijn natuurlijk goed in doelen stellen. Het lijkt alsof we dat nodig hebben om gelukkig te zijn: een doel, een ambitie.”

Is er een verband met ons tijdsbesef?

„Ja, dat zou er best kunnen zijn. We zijn altijd bezig met de toekomst. Morgen moet beter zijn dan vandaag. Ofwel voor jezelf, of voor je kinderen. Dat is het verschil tussen de Efe en ons: wij denken aan morgen, morgen, morgen. Voor veel mensen in West-Europa is het antwoord dat we kregen vanuit het geloof ook weggevallen, dat beloofde een hemel en verlossing. Ik ben ook christelijk opgevoed, en daar heb ik altijd wel de waarde van ervaren, niet om God als antwoord, want ik realiseerde me op een zeker punt dat ik niet geloofde. Maar om de vraag. Dat het gesprek in de kerk ging over betekenis, over waar we het voor doen.”

De levensverwachting is toegenomen, we zijn rijker dan ooit, maar we moeten daarvoor wel heel hard werken

De drie hoofdpersonages van Munt zien verlossing in die munt. Voor de Congolese toeristengids en ex-kindsoldaat Plamedi biedt de munt misschien een route naar een toekomst als filmmaker in Europa. Met de opbrengst zou Xiao Wei, een jonge Chinees die opkoper van metalen is in Congo, zijn eigen dromen kunnen verwezenlijken. De munt geeft de Nederlandse onderzoekster Eva, net gescheiden van haar partner, wellicht nieuwe richting in het leven – naar dé ontdekking van haar wetenschappelijke carrière.

Je kunt daar een aanklacht tegen het kapitalistische systeem in lezen, waarin zij allen gevangen zitten, met hun grote dromen en ambities. De munt is tegelijk middel en doel.

„Ja, geld is uiteindelijk ook een soort dwaallicht. Dromen kunnen ook in de weg staan. Als je droomt van rijkdom, roem, een andere plek, betekent dat vaak dat je niet bezig bent met wat je nu hebt. Ik beweer trouwens niet dat ik aan die fuik weet te ontsnappen. Ik zoek ook telkens nieuwe uitdagingen, ik wil ook dat mijn volgende boek weer beter is. Tegelijkertijd denk ik dat het belangrijk is dat we erbij stilstaan dat dat maar een wens is. Om terug te komen op de economie: we optimaliseren en produceren maar, maar vergeten ons af te vragen met welk doel. Welvaart misschien, maar dat is ook weer economisch gedacht.”

Is dat ook waarom je gestopt bent met het werk op ambassades? Omdat je ervoer dat geld daar niet gelukkig maakte?

„Daar vroeg ik me, toch opgeleid als econoom, wel af wat mijn toegevoegde waarde was. Een van de eerste dingen die ik bij Buitenlandse Zaken deed, was een briefing schrijven voor de koningin over de verkiezingen in Gabon – waarin ik me nooit eerder verdiept had. Dus las je The Economist en sprak met ambassadepersoneel, en vatte het samen in een A4’tje. Maar de afstand tussen de ambassade en de maatschappij was heel groot, merkte ik later in Senegal ook. Ontwikkelingshulp is: projecten vinden die precies passen bij de beleidsdoelen die in Den Haag gesteld werden. Dat kan bijna niet anders, maar je redeneert dan wel erg één kant op.”

Gedesillusioneerd ging je toen maar in de internet-start-ups?

„Het andere uiterste. Ook een fascinerende wereld, waarin juist alles ter discussie gesteld werd, vanuit het verlangen om in kleine aanpassingen nieuwe goudmijntjes te zien. Dat werkte wel aanstekelijk. Ik fantaseerde laatst nog over de businesskansen van dierverzekeringen: we hadden een ziek konijn, je kan dan geen nee zeggen tegen een dierenarts, maar je bent meteen een paar honderd euro verder…”

Je bent ook een echte ondernemer?

„Niet honderd procent. De venture capitalists die mijn broer en ik in Silicon Valley ontmoetten, noemden ons de ‘philosopher kings’, omdat we altijd iets bedachtzaams hadden. We vonden de ideeën interessanter dan dat we helemaal meegingen in hun enorme, optimistische enthousiasme.”

Je gaat gemakkelijk op in nieuwe omgevingen, maar bent ook de buitenstaander?

„Ja, het klopt wel dat ik altijd ook observeer. Bij mijn vorige baan vertelde ik mijn collega’s soms over het boek waar ik mee bezig was, dan ben je wel bijna een nar. Maar ik wil niet alleen een buitenstaander zijn, ik heb een grote drive om dichtbij te komen.”

Wat levert dat op?

„Nieuwe inzichten, of in elk geval nieuwe vragen. Dat is het leuke aan het schrijverschap: waar je ook maar kijkt, er blijken altijd weer interessante, onbekende perspectieven te vinden. Er is in mijn schrijverschap een moment geweest dat ik dacht om ermee te stoppen. Mijn nieuwste boek deed destijds niets, dus waar deed ik het voor? Toen ik toch weer aandrang kreeg om te schrijven, bleek dat een ander soort verhalen te worden. Waarmee ik meer tot de kern kwam, tot wezenlijke vragen. Omdat het toch zonde is dat we daar doorgaans zo weinig tijd voor maken.”